Noodzakelijk voor een goede exploitatie van een woonboerderij is, dat deze is voorzien
van modern comfort en dat een dienovereenkomstige renovatie en aanzienlijke
investeringen nodig zijn. Daar het oude gebouwen betreft blijft het onderhoud een punt
van voortdurende zorg, temeer ook omdat ik de voor deze streek karakteristieke
verschijningsvormen, zoals luiken, windveren en dekstukken zoveel mogelijk wens te
handhaven. In een poging de onderhoudskosten van deze laatste onderdelen te beperken heb
ik deze bekleed met aluminium folie, in de verwachting dat voortaan schilderwerk daarvan
achterwege kan blijven. Zie de witte daklijsten in de presentatie hieronder.
De oorspronkelijk bijbehorende cultuurgrond is als losse grond verpacht aan eigenaren
van belendende percelen. Bospercelen bestaan uit eik, beuk grove den, fijnspar en picea
omorica of Servische den. Wegens de windgevoeligheid van laatstgenoemde boomsoort is de
exploitatie daarvan door enkele stormen helaas grotendeels mislukt.
Voor een beschrijving in vogel-
vlucht is vooral de historische samenhang met de vele
andere landgoederen in deze gemeente van belang, samen een rijke schakering vormend
bestaande uit vele bossen, afgewisseld met akkers en wei-
landen.
In de oudheid is de bodem gevormd door grote ijsmassa's, die zand en grind, aangevoerd
door rivieren weggeschoven hebben, daarmee keileem blootleggend.
Door langdurige perioden van droogte en winderosie hebben zich plaatselijk laagten
gevormd naast afzettingen van dikke lagen zand. Op de hoger gelegen delen ontstonden
vele duizenden jaren geleden bossen, terwijl zich vennen en moerassen vormden op de
lager gelegen natte delen. In dit gebied wonen al mensen sinds de steentijd.
In de
ijzertijd begon zich de landbouw te ontwikkelen op de hogere zandruggen
langs de beken. Door het afbranden van bos kon tijdelijk een voldoende rijke bodem
ontstaan voor de teelt van wilde tarwesoorten. Tot aan het begin van onze jaartelling
viel zo gaandeweg het bos ten offer aan de landbouw, zodat slechts een heideachtige
vegetatie overbleef.
Met de overheersing door de Franken in de
middeleeuwen
kwamen met name door de uitvinding van de ploeg en het gebruik van dierlijke
trekkracht ruimtelijke veranderingen op gang, tegelijkertijd werden er met de
voortgaande kerstening kloosters en kerken gesticht met een daarmee overeenkomend
gezagssysteem.
Zo voerden de Scholten het lokale beheer uit als vertegenwoordigers
van de wereldlijke en kerkelijke machthebbers. Het bezit viel in twee delen uiteen,
één deel, het hofgoed, ging naar de Scholten, veelal een van de voormalige
plaatselijke Saksische hoofden of hun nazaten, het overige land werd in hoeven
uitgegeven aan horigen, die hierop een eigen bedrijf voerden. De horigen waren
verplicht tot het leveren van producten aan het hof en het verrichten van diensten
voor het hof. Zij waren vooral in latere tijden aan beperkingen onderworpen ten
aanzien van vererving en huwelijk en stonden onder jurisdictie van de Scholten.
Intensivering van de landbouw was alleen mogelijk door het afplaggen van woeste
grond en het zo gewonnen organische materiaal te mengen met dierlijke mest ten gunste
van kleine oude bouwlanden.

Het vee dat de mest moest leveren weidde men op schrale heidegraslanden. Dit systeem,
dat rond de 12e tot de 13e eeuw ontstond bracht met zich mee dat overal kleine hoger
gelegen essen ontstonden omringd door de schrale gronden. Al deze essen waren rondom
door dichte houtwallen tegen het wild en het vee afgeschermd. Het daardoor ontstane
cultuurlandschap heeft zich tot het midden van 19e eeuw kunnen handhaven, met ruwweg een
verhouding van 1 tot 6 á 7 van landbouwareaal tot oppervlak woeste grond.
Opmerkelijk is, dat terwijl landschappelijk thans op vele
plaatsen weinig meer van deze nogal fijnmazige structuur zichtbaar is, hedendaagse
kadastrale kaarten nog een rijk patroon aan afzonderlijke perceeltjes in velerlei vormen
laat zien. Uit het oogpunt van geschiedschrijving is het te betreuren dat het Kadaster
tegenwoordig naar aanleiding van incidentele mutaties in kadastrale kaarten, alle nummers
van eertijds bestaande percelen bij elkaar veegt tot één perceel en nummer.
Aan het begin van de 14e eeuw ontstond de behoefte bezit-, gebruik- en ontginningsrechten
vast te leggen en ontstond de
markeorganisatie met aan het hoofd een markerichter.
Deze functie was veelal erfelijk aan een scholte verbonden; rond 1850 werden de marken
opgeheven en vond er een verdeling plaats van de woeste grond naar rato van al bestaande
bezitsverhoudingen. Aanleiding voor deze verdeling was zeker de veranderingen die op
landbouwkundig gebied plaatsvonden, door veeverbetering, gewassenveredeling en het
gebruik van kunstmest.

Terwijl in de rest van Nederland het systeem van hofhorigheid na de
80-jarige oorlog werd afgeschaft bleef dit nog tot rond 1800 in Winterswijk bestaan.
Deze maatschappelijke structuur die in belangrijke mate het huidige karakter van het
buitengebied heeft bepaald werd gekenmerkt door een aantal regels, zoals het verlenen
van allerlei hand- en spandiensten door de horigen aan de scholten en het
versterfrecht, waarbij de helft van het bezit van een horige boer verviel aan de
scholte.
De scholtengoederen vormden belangrijke economische centra met handel en textiel
waardoor deze zich konden uitbreiden door aankoop van landgoederen en boerderijen,
afkomstig van de liquidatie van eertijds t.b.v. Frankische ridders gestichte havezaten.
Door diverse oorzaken nam in de tweede helft van de 19e eeuw de invloed van de scholten
af.
Een belangrijke factor daarbij was de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1861
met de nieuwe erfwetbepaling dat het recht van de oudste zoon op het gehele hofgoed
verviel; daarmee begon de opdeling van de scholtengoederen en de daarmee gepaard
gaande verkoop van onderdelen.
Door het wegvallen van de rogge-export wegens goedkope graaninporten uit Amerika ontstond
steeds meer de noodzaak tot het zelf uitoefenen van het boerenvak, in het bijzonder door
diversificatie richting melk en vleesproductie, daarbij gebruikmakend van het goedkope
graan als veevoeder. Door het blijven vasthouden aan de
"garfpacht",
een betaling van de pacht in natura in garven rogge, werd het "leed" van de lage
graanprijs over pachter en verpachter verdeeld en bleef de sociale en landschappelijke
structuur goeddeels bewaard.
In de regio is het landschappelijk gezien nauwelijks mogelijk voor een landgoed
duidelijke grenzen aan te geven wegens de veelheid en de onmiddellijke nabijheid van
andere soortgelijke landgoederen. Het feit dat de gemeente Winterswijk meer dan
100 NSW-landgoederen kent illustreert deze omstandigheid. Al deze landgoederen
zijn door de kenmerkende, relatief grote houtopstanden direct gerelateerd aan
de oorspronkelijke scholtengoederen. Eertijds werd waar het plantrecht langs wegen
van de ene scholte op de andere overging ter markering een bruine beuk geplant.
Op voorstel en met ondersteuning van Vereniging Monumentenbelangen Winterswijk,
respectievelijk MONUMENTENWACHT GELDERLAND, werd in 2002 de restauratie van een oud
klompenmakershuisje, behorend tot het landgoed Koningshuizen, gerealiseerd. Via
bemiddeling door Stichting WCL-Winterswijk werd door het ministerie van LNV subsidie
verleend. Het huisje werd volgens de huidige gepensioneerde ex-pachter en huurder/bewoner
van de niet meer functionerende bijbehorende boerderij met toestemming van de verpachter
omstreeka 1870 gebouwd door zijn grootvader, die het handwerk van klompen maken
verrichtte. Wegens de historisch verantwoorde wijze waarop deze restauratie werd
uitgevoerd werd mij de jaarlijkse monumentenprijs van de Vereniging Monumentenbelangen
Winterswijk toegekend.
Zich bewust van de historische waarde, en trouw aan tradities, hebben opeenvolgende
generaties van een beperkt aantal vaak aan elkaar geparenteerde families ervoor gezorgd
dat het karakter van de scholtengoederen in de regio Winterswijk lange tijd bewaard bleef.
Mijn familienaam Esselink staat al in de 11e eeuw in verband met gronden in 't Woold op
een inkomstenlijst van het St. Mauritsstift te Münster als "Ezelin de Wintereswic".
Thans 215 jaar geleden
werd door mijn voorouders samen met een aantal andere scholten een school gesticht in
't Woold ter bevordering van het alge- mene kennisniveau van de lokale bevolking.
In 1992, het jaar waarin het 200-jarig bestaan van deze school werd gevierd werd een
jubileumboek uitgegeven waarin als markante bijzonderheid een deel van de
oprichtingsakte werd afgedrukt.(zie afbeelding hiernaast)
Het betreffende document bleek eerder al dienst te hebben
gedaan als een prop papier ter afdichting van een gat in een meelzak.
Een opmerkelijke bijzonderheid is, dat personen niet
aangeduid werden door hun naam, maar door de naam van het scholtengoed dat zij
vertegenwoordigden.
Nog in 1977 heb ik in samenhang met het aangren- zende landgoed Koningshuizen door
middel van grondruil met de gemeente Winterswijk mijn mede- werking verleend het
oppervlak van het schoolterrein uit te breiden.
|
 |
Een deel van de vreugde dit te mogen bezitten en te beheren, is het besef dat de wortels
van het eigen bestaan zeker al sinds de 11e eeuw in deze zelfde grond zijn verankerd.
Helaas lijkt dit historisch besef niet bij alle nazaten van scholtengoederen even sterk
aanwezig, getuige het feit dat velen gezwicht zijn voor de druk van een agressieve
aankooptaktiek van natuurbeschermingsorganisaties. Te weinig wordt beseft dat er
voldoende vraag is van particulieren die,
zoals dat al eeuwenlang gebeurt, het
bezit van (een deel) een landgoed willen verwerven en een meer streekeigen beheer willen
voeren.
|
Odijk, juni 2008
Ir. A.J. Esselink |